De feiten op een rijtje

Thuinas
Graven en hertogen
Keizer Karel en de zijnen
Oorlog om religie
Tienen, 1635
Een burenruzie met gevolgen
Keizerlijke telgen van Oostenrijkse bloede
En toen kwamen de Fransen
In een nieuwe verpakking

Thuinas

Langs de rand van de oude Gallo-Romeinse vicus werd in de vroege Middeleeuwen een kapel opgericht ter ere van Sint-Martinus van Tours. Hij was één van de oudste heiligen van het christendom. Traditioneel verwijst de keuze van deze patroonheilige naar een vroege kerkstichting, die op zijn beurt een continuïteit van bewoning vanaf de Romeinse periode laat vermoeden (foto 1). De Sint-Martinuskerk was de oudste parochiekerk van Tienen. Het was de eigenkerk van een familie die zich ‘van Avendoren’ noemde en die op deze plaats een adellijk goed bezat. In 1816 verdween het Romaanse kerkgebouwtje nadat het in 1798 als nationaal goed verkocht werd.

Een tweede bewoningskern situeerde zich meer oostelijk, rond de beter verdedigbare Sint-Germanusheuvel (huidige Veemarkt). Sommige auteurs situeren de oorsprong van de eerste Sint-Germanuskerk in de 9de eeuw. Volgens een 12de-eeuwse transcriptie van een charter uit 20 april 872 bevestigde Karel de Kale de Parijse abdij van Saint-Germain des Près in het bezit van de villa ‘Thuinas’. In het originele charter ontbreekt deze vermelding en in het 12de-eeuwse cartularium werd voornoemde passage geschrapt.

Hoewel er nog veel onzekerheden bestaan rond de exacte oorsprong van de St.-Germanuskerk (foto 2), mogen we stellen dat er zich rond dit kerkje een nederzetting vormde.

Een tweede vroege vermelding van het bestaan van een ‘villa’ of vroege nederzetting vinden we terug in de levensbeschrijving van de H. Amalberga, daterend uit de 12de eeuw. Volgens dit relaas stak de heilige tijdens haar vlucht  voor Karel Martel de Gete over op een plaats die men Tienas noemde. Deze feiten vonden plaats in de 8ste eeuw (foto 3).

Foto 1 - Sint-Martinus van ToursFoto 2 - Sint-GermanuskerkFoto 3 - H. Amalberga

Graven en hertogen

Tijdens de vroege Middeleeuwen maakte Thuinas deel uit van het graafschap Bruningerode (foto 4). Het oude graafschap strekte zich uit tussen de Dijle en de Grote Gete en behoorde tot het prinsbisdom Luik. In 987 had prinsbisschop Notger dit gebied in leen gekregen van de keizer van het Heilig Roomse Rijk, Otto III.

In hun streven om de handelsweg Brugge-Keulen te domineren lieten de steeds machtiger wordende graven van Leuven hun begerig oog op Bruningerode vallen. In 1013 behaalde de graaf van Leuven, Lambrecht I (foto 5), bij Hoegaarden een belangrijke overwinning op prinsbisschop Balderik II. Hierdoor werd Thuinas bij het graafschap Leuven gevoegd. De nieuw verworven nederzetting bekleedde een sleutelpositie in de uitbreidingspolitiek van de graven en vormde een vooruitgeschoven vesting tegenover de Luikenaars. Dit resulteerde de aanleg van een afdoende verdedigingsgordel en het verwerven van stadsrechten. De stad werd rond 1014 voor de eerste maal ommuurd. De eerste omheining beperkte zich tot de bouw van een muur en de aanleg van een gracht rond de St.-Germanusheuvel. Het water dat de noordelijke gracht vulde was afkomstig van de Mene, een riviertje dat ten zuiden van de stad vloeide en dat in de 11de eeuw speciaal voor dit doel vergraven werd.

Foto 4 - Graafschap BruningerodeFoto 5 - Graaf van Leuven Lambrecht I

Naast Bruningerode verwierven de graven van Leuven omstreeks 1100 ook de graafschappen Brussel en Grez, het domein van Orthen (het latere ’s-Hertogenbosch) en het gebied rond de abdijen van Nijvel en Gembloers.  Deze bezittingen vormden de kern van het latere hertogdom Brabant. Rond 1106 werd graaf Godfried I (1095-1139) (foto 6) tot hertog van Neder-Lotharingen en markgraaf van Antwerpen verheven, wat hem behoorlijk wat prestige opleverde. Ondanks zijn toenemend succes op territoriaal vlak verloor de hertog de interesse voor Tienen niet. Gedurende deze periode overlaadden Godfried en zijn opvolgers de stad met speciale voorrechten en fungeerde zij regelmatig als hertogelijke residentieplaats.

In 1168 verleende Godfried III (1142-1190) (foto 7) een charter dat als het oudst bewaard op schrift gestelde privilegie van het hertogdom beschouwd wordt. Hiermee bevestigde hij alle eerder verleende vrijheden. Daarnaast stelde hij de stad vrij van het zogenaamde recht van de dode hand, waardoor de hertog afzag van het recht om zich als landheer goederen toe te eigenen die niet meer konden vererven.

Om de hegemonie in het oostelijk deel van zijn territorium te bevestigen, koos hertog Hendrik I (foto 8) (1190-1235) Tienen als bruggenhoofd. Vooral bij het begin van de 13de eeuw verbleef hij meermaals in de stad. Toch waren het zijn troepen die op 13 oktober 1213, na hun nederlaag bij Steppes (Montenaken), de stad zwaar teisterden.

Foto 6 - Graaf Godfried IFoto 7 - Godfried IIIFoto 8 - Hertog Hendrik I

Op 5 juni 1288 versloeg Jan I (foto 9) (1267-1294) nabij Woeringen de geallieerde legers van de aartsbisschop van Keulen, de graaf van Gelre en de graaf van Luxemburg. Hierdoor wist hij het graafschap Limburg (d.i. het huidige land van Herve) bij zijn bezittingen te voegen. Deze overwinning bezorgde hem een toenemend aanzien buiten de grenzen van het hertogdom. De overwinning had ook voor Tienen positieve gevolgen. Tijdens de slag traden de burgerlijke milities van de Brabantse steden voor het eerst militair op de voorgrond (foto 10). Onder leiding van hoofdmeier Gilles van de Berghe wisten vooral de Tiense boogschutters zich te onderscheiden, waardoor de stad als tegenprestatie een aantal nieuwe vrijheden kreeg (foto 11). Uit het charter van 24 februari 1291 kunnen we opmaken dat Tienen op het einde van de 13de eeuw tolrechten bezat, dat er openbare markten werden gehouden en dat de stad beschikte over een eigen systeem van maten en gewichten.

Foto 9 - Jan IFoto 10 - Burgerlijke milities van de Brabantse stedenFoto 11 - Hoofdmeier Gilles van de Berghe

Het huwelijk van Jan II (1294-1312) (foto 12) met Margareta van York, de dochter van de Engelse koning Edward I, bezorgde de hertogen van Brabant en Limburg een internationale status. Jan II was op politiek vlak een opmerkelijk zwakkere figuur dan zijn beroemde vader. Zijn taak bestond er vrijwel uitsluitend in om zonder wapengekletter de gebiedsuitbreiding van zijn illustere voorgangers te bestendigen.

     

Aan Tienen schonk hij op 19 mei 1303 een charter waarin hij een aantal politieke, juridische en economische bepalingen naar voren schoof. Op politiek vlak werd het overwicht van het patriciaat op het gemeen bevestigd. Daarnaast konden, behalve in enkele voorbehouden gevallen, Tienenaars nog uitsluitend door de plaatselijke schepenbank berecht worden. De spectaculaire economische groei had tevens Joden en Lombardennaar de stad gelokt. Omdat geldhandel in de Middeleeuwen voor christenen taboe was, hadden zij zich in deze lucratieve bezigheid weten te specialiseren. Om woekerwinsten tegen te gaan bepaalde Jan II de rentevoet waartegen geld kon geleend worden.

De omvang van de stad en haar materiële rijkdom beïnvloedden in sterke mate haar politieke en juridische slagkracht. In de 14de eeuw werd in Brabant onderscheid gemaakt tussen de ‘vrijheden’ of verstedelijkte dorpen die over een vrijheidskeur beschikten en de eigenlijke ‘steden’. In de loop van de eeuw ontwikkelde zich hiervoor de term ‘hoofdstad’. De hoofdsteden waren meestal met zeven, want dit was een heilig getal. Als vertegenwoordiger der kleinere steden en vrijheden verdedigden zij als ‘derde stand’ de gemeenschappelijke belangen bij de landsheer. In het hertogdom Brabant waren dit Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch, Tienen, Nijvel en Zoutleeuw (foto 13). In deze hoedanigheid ondertekenden zij de belangrijkste hertogelijke landcharters.

Foto 12 - Jan IIFoto 13 - Verstedelijkte dorpen

Om zijn opvolging te vrijwaren, stond Jan II het eerste landcharter toe dat algemeen als het Charter van Kortenberg bekend staat. Een tweede oorkonde van 27 september 1312 stelde een raad samen, de zogenaamde Staten van Brabant, bestaande uit vier edelen en tien vertegenwoordigers der steden. Leuven en Brussel stuurden waren goed voor elk drie vertegenwoordigers. De steden Antwerpen, 's Hertogenbosch, Tienen en Zoutleeuw telden elk één afgevaardigde in de raad die om de drie weken te Kortenberg zetelde. Het charter werd mede bekrachtigd en bezegeld door de stad Tienen.

Elke nieuwe successiekwestie namen de steden ter hand om belangrijke nieuwe voorrechten af te dwingen. Toen Jan III na zijn dood in 1355 alleen dochters naliet, ontstond er een strijd om de opvolging. Pretendenten waren Wenceslas van Luxemburg, die gehuwd was met de oudste dochter Johanna, en Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen en echtgenoot van de jongere zuster Margareta. In deze strijd had Tienen aanvankelijk de kant van Lodewijk gekozen. Uiteindelijk zou de strijd in het voordeel van Johanna van Brabant en Wenceslas van Luxemburg (1355-1406) (foto 14) beslecht worden. Het nieuwe hertogelijke paar haalde Tienen uit de financiële problemen door de stad op 17 december 1358 belastingsrecht te verlenen. Om zich blijvend van de loyaliteit van de Brabantse steden te verzekeren, deed Johanna een aantal belangrijke concessies die resulteerden in het beroemde Charter van de Blijde Intrede (3 januari 1356). De nieuwe grondwettelijke oorkonde werd in februari van datzelfde jaar te Leuven bezegeld. Zij beschermde de inwoners van Brabant  tegen de willekeur van de landsheer en verleende tevens een nog grotere inspraak in het bestuur van het hertogdom.Tijdens de daaropvolgende eeuwen bleef Tienen nadeel ondervinden van zijn strategische ligging. De directe nabijheid van de Luikse grens vormde een permanente bedreiging, waartegen de grote omheining geen soelaas bood. In 1489 wist de ervaren veldheer Albrecht van Saksen de stad dan ook gemakkelijk in te nemen. Hij deed dit op vraag van Maximiliaan van Oostenrijk (foto 15) die hem met de onderdrukking van de rebellie van de Brabantse steden belast had. De overrompeling van Tienen wekte verslagenheid bij de overige steden en het duurde niet lang of ook Brussel en Leuven capituleerden voor de Habsburgs-Bourgondische overmacht. Op 14 augustus van datzelfde jaar werd de vrede getekend in het klooster van Danenbroek. In 1494 volgde de zestienjarige Filips de Schone (1494-1506)zijn vader Maximiliaan op. Filips was net als zijn moeder, Maria van Bourgondië (1477-1482) (foto 16), geen lang leven beschoren. Toen hij in 1506 op amper achtentwintigjarige leeftijd stierf, nam Maximiliaan opnieuw het regentschap waar. Ditmaal was het voor zijn kleinzoon, de latere Karel V.

Foto 14 - Wenceslas van Luxemburg en Johanna van BrabantFoto 15 - Maximiliaan van OostenrijkFoto 16 - Maria van Bourgondië

Keizer Karel en de zijnen

Omdat Maximiliaan sinds de dood van zijn eigen vader, Frederik III, te zeer begaan was met het Duitse Rijk en de keizerskroon, liet hij zich in de Nederlanden bijstaan door een landvoogd. Tot in 1515 werd de voogdij waargenomen door Karels tante, Margaretha van Oostenrijk.

Foto 17 - Karel IGedurende deze periode kreeg het sterk gecentraliseerde Habsburgse wereldrijk vorm. Toch probeerden plaatselijke heren van de herhaalde machtsverschuivingen gebruik te maken om tegen het centrale gezag te revolteren. In september 1507 had Tienen zwaar te lijden onder de opstand van Gelderland. Dit voorval lag aan de basis van het plan om een beter verdedigbare omheining aan te leggen. Na zijn meerderjarigverklaring nam de vijftienjarige Karel (1515-1555) het bewind over de Nederlanden op zich. In 1516 werd hij als Karel I (foto 17) tot koning van Spanje en zijn aanhorigheden gekroond. Hierbij hoorden ook de nieuw verworven overzeese koloniën. Na de dood van zijn grootvader, Maximiliaan van Oostenrijk, stelde hij zich in 1519 kandidaat voor de Duitse troon en het keizersschap. Zijn grootste rivaal, de Franse koning Frans I, wist hij handig buiten spel te zetten. Hierdoor werden de kiemen gelegd voor een eeuwenlange vete met verstrekkende gevolgen voor de toekomst. In 1520 werd hij als Karel V tot keizer gekroond. Tienen zou in de daaropvolgende decennia trouw haar vorst bijstaan in zijn oorlogen tegen de Franse aartsvijand.

Margaretha van Oostenrijk, die na het vertrek van Karel naar Spanje in 1517, de belangen van de Nederlanden opnieuw behartigde, probeerde een vredespolitiek te voeren. Via enkele verdragen wist zij de prins-bisschop van Luik aan haar zijde wist te scharen wat resulteerde in een tijdelijke adempauze voor de inwoners van de grensstad Tienen. Tot een wapenstilstand met Gelderland kwam het echter niet.Bij het overlijden van de landvoogdes in 1530 hadden de stellingen van Luther in de Nederlanden algemene ingang verworven. Daarnaast groeide de ontevredenheid betreffende het binnenlandse en buitenlandse beleid van de keizer. Verregaande financiële inspanningen voor de aanhoudende oorlogen, een doorgedreven centralisatiepolitiek en een strakke houding tegenover de reformatie vormden een prima voedingsbodem voor de daaropvolgende malaise.

Oorlog om religie

In oktober 1555 deed Karel V te Brussel troonsafstand in het voordeel van zijn zoon Filips II (1556-1598) (foto 18). De politiek van Filips, die zijn opvoeding in Spanje had genoten, stuitte in de Nederlanden op verzet. In zijn streven naar de absolute macht probeerde hij de hoge adel buiten spel te zetten. Bovendien lokte zijn poging om het calvinisme te onderdrukken en het katholicisme tot staatsgodsdienst uit te roepen reacties uit bij de lagere adel. Deze grieven, gecombineerd met de benarde financiële toestand en de economische depressie, wekten een aantal revolutionaire krachten die zouden culmineren en een opstand tegen het koninklijke gezag, waartegen landvoogdes Margaretha van Parma niet opgewassen was.

In 1566 brak in Hondschoote de beeldenstorm uit die zich snel over de Nederlanden verspreidde. Het jaar daarop werd Margaretha vervangen door de hertog van Alva en werd de Raad van Beroerte ingesteld.

De turbulente gebeurtenissen kenden hun weerslag in Tienen. In 1568 viel Willem van Oranje (foto 19) met een leger opstandelingen de Nederlanden binnen. Deze datum wordt algemeen beschouwd als de aanzet van de Tachtigjarige Oorlog. In oktober van dat jaar rukte hij naar Tienen op. In een eerste poging om de stad te veroveren, werd hij teruggeslagen door de Tienenaars die bijgestaan werden door een Spaans garnizoen. In 1572 slaagde hij er via een list toch in om de stad in te nemen. In december van datzelfde jaar was Tienen echter opnieuw in Spaanse handen. Dit scenario zou zich, zwaar tot ongenoegen van de plaatselijke bevolking, in de loop van de 16de eeuw meermaals herhalen.  Meestal ging de inname van de stad immers gepaard met baldadigheden, plundering en brandstichting. Hongersnood ten gevolge van een mislukte graanoogst en epidemieën veroorzaakt door chronische ondervoeding kwamen de ellende nog versterken. Tienen bevond zich op het einde van de eeuw in een diep dal. Troepen van beide kampen lieten de streek totaal ontredderd achter. Vele inwoners emigreerden dan ook naar veiliger oorden. Niet alleen reguliere troepen maar ook losgeslagen muitende legerbenden overrompelden de stad en haar omgeving. In 1604 zou hertog Frederik van den Bergh met troepen uit Diest de stad ter hulp snellen. Als ervaren veldheer besloot hij alleen de vierde, verkleinde omheining te verdedigen. Zo slaagde hij erin om de muiters buiten te houden.

Foto 18 - Filips IIFoto 19 - Willem van Oranje

Alva werd als landvoogd opgevolgd door Luis de Requenses. Toen Requenses in 1576 vroegtijdig om het leven kwam, werd de Raad van State het hoogste bestuursorgaan. Om de rebellen tot de orde te roepen, brachten zij een stratenleger op de been dat totaal niet opgewassen bleek tegen de Spaanse muiters. In een eerste confrontatie moest dit leger dan ook het onderspit delven. Deze veldslag vond plaats te Roosbeek op 14 september 1576. Uiteindelijk werd de Staten-Generaal samengeroepen en werd op 8 november een tijdelijke wapenstilstand ondertekend. De Pacificatie van Gent vormde een eerste poging om tot een vergelijk te komen tussen de oorlogvoerende partijen. De nieuwe landvoogd, Juan van Oostenrijk, bleef zich echter verzetten tegen het calvinistische overwicht in de noordelijke provincies. Hierdoor bleven de strubbelingen aanhouden. In 1581 zwoeren de opstandige Staten-Generaal Filips II formeel af. De nieuwe landvoogd Farnese zou door zijn uitstekende kwaliteiten als krijgsman en als diplomaat een groot deel van het Zuiden voor de Spaanse zaak weten terug te winnen, terwijl het Noorden de strijd verder zette.

Na de dood van Filips II  ging het bestuur van de Nederlanden over in handen van de aartshertogen Albrecht (foto 20) en Isabella (1598-1621) (foto 21). Door de Akte van Afstand verkreeg het Zuiden een beperkte vorm van autonomie. Alleen indien het aartshertogelijke paar niet voor nakomelingschap zorgde, zouden de Nederlanden naar Spanje terugkeren.Toen in 1609 het Twaalfjarig Bestand tot stand kwam, betekende dit voor de geteisterde gewesten een adempauze.

Foto 20 - Aartshertog AlbrechtFoto 21 - Aartshertogin Isabella

Tienen, 1635

In de twintiger jaren van de 17de eeuw deden zich echter een aantal politieke verschuivingen voor die een belangrijke weerslag zouden hebben op het verdere verloop van de geschiedenis der Nederlanden. Ook in Tienen waren de gevolgen niet te overzien.

Onder Filips IV (1621-1665) (foto 22) in Spanje en Lodewijk XIII in Frankrijk, kreeg het vorstelijk absolutisme  vaste vorm. Beide vorsten consolideerden hun machtspositie steeds nadrukkelijker binnen de internationale krachtlijnen. Deze politieke ontwikkeling zou verstrekkende gevolgen hebben voor de rest van Europa.

Na de kinderloze dood van aartshertog Albrecht in 1621 keerden de Zuidelijke Nederlanden naar de Spaanse monarchie terug. In het Noorden volgde Frederik-Hendrik in 1625 zijn oudere broer Maurits op. Aanvankelijk werden er in beide kampen pogingen ondernomen tot een verlenging van het bestand. De onderhandelingen zouden echter op niets uitlopen. Met het mislukken van deze besprekingen werd in 1633 de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog ingezet.

Twee machtsblokken begonnen zich af te tekenen. In het Zuiden volgde de jongere broer van Filips IV, de kardinaal-infant Ferdinand (foto 23), zijn oude tante Isabella op als landvoogd. Ondertussen werd in het Noorden toenadering gezocht tot Frankrijk als nieuwe bondgenoot tegen de Spaanse monarchie. Het verdrag tussen Frankrijk en de Verenigde Provinciën resulteerde uiteindelijk in de invasie van de Zuidelijke Nederlanden. Vanuit de ontmoetingsplaats nabij Maastricht zette het 60.000 man sterke geallieerde leger de veldtocht in. De troepen van de kardinaal-infant verschansten zich achtereenvolgens achter de Gete en de Dijle, om zich vervolgens op de hoofdstad Brussel terug te plooien.

Foto 22 - Filips IVFoto 23 - Kardinaal-infant Ferdinand

Op 7 en 8 juni werd het Frans-Hollandse leger met de prins van Oranje aan het hoofd in de onmiddellijke omgeving van Tienen gesignaleerd. Frederik-Hendrik, die van Franse zijde werd bijgestaan door de maarschalken de Châtillon en de Brézé, vestigde zijn hoofdkwartier in de abdij van Opheylissem van waaruit hij de militaire acties tegen de stad leidde. Op zaterdag 9 juni werd Tienen zonder veel weerstand ingenomen. De inwoners werden gemolesteerd en gevangen genomen. De stad werd totaal leeggeplunderd en uiteindelijk op 10 juni in brand gestoken. De ravage die de Frans-Staatse troepen achterlieten, was nefast en het zou decennia duren alvorens de stad zich wist te herstellen. Bovendien had Tienen in de daarop volgende jaren herhaaldelijk af te rekenen met militaire raids vanuit Maastricht. In 1636, 1641 en 1646 werd de stad telkens opnieuw ingenomen en gebrandschat. Tot overmaat van ramp brak ook nog de pest uit. Voor het Frans-Hollandse leger zou dit débacle eveneens verregaande gevolgen hebben. Tijdens de brand ging immers het grootste deel van de in Tienen verzamelde graanvoorraden in vlammen op. Hierdoor verloor het invasieleger de mogelijkheid om aan proviand te raken en werd de verdere opmars ernstig in het gedrang gebracht. Noodgedwongen moesten de Frans-Hollandse troepen het beleg van Leuven staken. Zo keerde het tij ten gunste van het leger der Spaanse Nederlanden.

De wisselende successen en de complete oorlogsmoeheid resulteerden uiteindelijk in een vredesovereenkomst. Spanje en de Verenigde Provinciën stelden op 30 januari 1648 te Munster een einde aan een conflict dat tachtig jaar geduurd had.

Een burenruzie met gevolgen

Na het verdrag van Munster was de oorlogstoestand nog niet volledig van de baan. De Nederlanden vormden voor Spanje immers het uitgelezen terrein om Frankrijk langs noordelijke zijde te bekampen en de aartsvijand in de tang te nemen. Het groeiende Franse imperialisme was tevens een doorn in het oog van de andere West-Europese mogendheden. Om de toenemende internationale invloed van Frankrijk te beknotten, schaarden Engeland en de Verenigde Provinciën zich aan de zijde van Spanje. Andermaal werd dit internationale conflict in Tienen uitgevochten. Ook het omringende platteland had sterk te lijden onder constante troepenbewegingen en opeenvolgende schermutselingen. Eén van de beroemdste veldslagen uit deze periode is wel de slag bij Neerwinden in 1693 (foto 24), waar eens te meer de superioriteit van de Fransen troepen werd bevestigd.

Vanaf 1697 raakte Europa vrijwel volledig in de ban van de Spaanse successiekwestie. Na de dood van de laatste Spaanse Habsburger, Karel II, ontstond er een hardnekkige politieke twist met de Spaanse troon als inzet. Filips van Anjou, kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV, en Karel, zoon van keizer Leopold I van Oostenrijk, pretendeerden de opvolging. Aanvankelijk werd de zeventienjarige Filips als nieuwe koning van Spanje naar voren geschoven. Omdat hierdoor een te sterke machtsconcentratie in Franse handen tot stand kwam, verklaarde Leopold I bijgestaan door Engeland en de Verenigde Provincies de oorlog aan het Frans-Spaanse blok. Deze oorlog werd grotendeels in onze gewesten uitgevochten. Om problemen te voorkomen, herstelden de Tienenaars in 1704 de omheining die op bevel van de Fransen gedeeltelijk was ontmanteld. Dit zou echter niet baten. In 1705 hadden de Frans-Spaanse troepen zich verschanst achter de Getelinie. Generaal Marlborough (foto 25)  wist nabij het dorpje Wange een doorbraak te forceren en nam vervolgens zonder veel moeite Tienen in. Op 2 april brandde de oude Gareelmakerijstraat vrijwel volledig af. Vanuit Tienen vertrokken de geallieerde troepen naar het Waals-Brabantse Ramillies waar zij de Fransen op 23 mei 1706 een beslissende nederlaag toebrachten. Brabant en Vlaanderen werden hierdoor definitief aan de Frans-Spaanse heerschappij onttrokken en aan de Duitse partij toegewezen. Ondertussen zag het ernaar uit dat Karel zijn oudere broer Jozef I ging opvolgen in de Oostenrijkse erflanden. Om een te grote machtsontplooiing langs Oostenrijkse zijde te voorkomen, werden de veroverde Zuid-Nederlandse gebieden tot in 1713 bestuurd door een Engels-Hollands condominium. Bij de vredesonderhandelingen te Utrecht kwamen de grote mogendheden in 1713 uiteindelijk tot een vergelijk. De Zuidelijke Nederlanden gingen naar de Oostenrijkse Habsburger Karel, die als Karel VI (1713-1740) (foto 26) de keizerlijke troon besteeg. Dit betekende voor onze gewesten de aanvang van de Oostenrijkse periode.

Foto 24 - Slag bij NeerwindenFoto 25 - Generaal MarlboroughFoto 26 - Karel VI

Keizerlijke telgen van Oostenrijkse bloede

Ook in de 18de eeuw beïnvloedden internationale conflicten het plaatselijke politieke leven. Toen Maria-Theresia (1740-1780) (foto 27) in 1740 haar vader Karel VI opvolgde, kreeg zij af te rekenen met een coalitie van Europese vorsten die haar de opvolging betwistten. Dit resulteerde in de Oostenrijkse Successieoorlog. Met de steun van Engeland en van haar Hongaarse onderdanen wist zij de schade te beperken en de macht te behouden. In 1745 liet zij haar man Frans I tot keizer verkiezen, waardoor zij keizerin werd. Na de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), waarin de vorstin met de hulp van haar vroegere vijand Frankrijk verloren gebieden probeerde te recupereren, legde zij zich voornamelijk toe op de politieke en bestuurlijke organisatie van haar erflanden. Zij verbeterde het rechtswezen en het onderwijssysteem en beknotte de autonomie van de kerk en het gezag van Rome. Traditioneel wordt de aanvang van de regeringsperiode van Maria-Theresia gezien als een periode van voorspoed en economische herleving. Toch was niet alles rozengeur en manenschijn. De frequente inkwartiering van eigen en vreemde troepen dwongen de overheid tot onpopulaire maatregelen die de lasten op de inwoners verzwaarden en tevens de kiemen legden voor een nieuwe opstand.

Foto 27 - Maria-TheresiaFoto 28 - Jozef II

Even traditioneel is de contradictie tussen de regering van Maria-Theresia en die van haar zoon Jozef II (1780-1789) (foto 28), waarbij het onder de keizerin verzette hervormingswerk vaak onderschat wordt. Na de dood van haar echtgenoot in 1765 benoemde Maria-Theresia haar oudste zoon Jozef tot keizer-mederegent.  Omdat zijzelf de touwtjes strak in handen hield en hij stond te trappelen om verdere vernieuwing door te voeren, leidde dit meermaals tot onenigheid tussen moeder en zoon. Toen Jozef II de macht volledig in handen kreeg, voerde hij zeer tegen de zin van zijn ministers en raadslieden, een aantal verregaande hervormingen door. Als volwaardig verlichtdespoot voerde hij het geluk en welzijn van zijn onderdanen in zijn vaandel, zonder echter het spijzen van de staatskas en de daarmee gepaard gaande gebiedsuitbreiding uit het oog te verliezen. Hierdoor moest hij een aantal maatregelen treffen die niet steeds in goede aarde vielen. Deze politiek was ook in Tienen voelbaar. Het edict op de afschaffing van de ‘onnutte kloosters’ van 17 maart 1783 en het decreet op de begraafplaatsen van 24 juni 1784, met het expliciete verbod om nog langer in het centrum van de stad te begraven, hadden de meest verstrekkende gevolgen. Toch was Jozef II een zeer gedreven bestuurder die oprecht begaan was met het lot van zijn onderdanen en zich intens informeerde over wat er in zijn erflanden en de rest van Europa leefde. In 1781 bezocht hij de Nederlanden om zich ter plaatse van de situatie te vergewissen. Op 21 juli bracht hij een bliksembezoek aan Tienen, waar hij In het hotel ‘het Groot Hert’ (foto 29) op een ongedwongen wijze de magistraat te woord stond. Het bezoek nam niet meer dan twee uur in beslag, maar was voldoende om de Tiense gezagsvoerders van de positieve instelling van de vorst te overtuigen. Zijn bewind zou echter een andere indruk nalaten (foto 30).

Foto 29 - Hotel 'het Groot Hert'Foto 30 - Bewind Jozef II

Op 12 januari 1781 benoemde Jozef II zijn zuster Maria-Christina (foto 31) en haar echtgenoot Albert-Casimir van Saksen-Teschen (foto 32) tot landvoogden van de Oostenrijkse Nederlanden. Omdat de aartshertogen de hervormingsplannen van de keizer niet erg genegen waren, werden zij door hem zo veel mogelijk buiten het eigenlijke bestuur van de Nederlanden gehouden. Toen het ongenoegen over het bewind van de keizer zich begon te manifesteren, vervulde Albert de rol van bemiddelaar. Tijdens de troebelen van de Brabantse Revolutie verliet het echtpaar tijdelijk het land. Even keerden zij naar de Nederlanden terug, maar de overwinning van de Fransen noopte hen uiteindelijk om definitief naar Wenen te verhuizen. De aartshertogen Albert en Maria-Christina bezochten Tienen verschillende malen. De eerste maal passeerden zij bij hun Blijde Intrede in juli 1781 en overnachtten in de herberg ‘het Groot Hert’. De magistraat deed alle moeite om hen op een passende manier te ontvangen. Het stadhuis was prachtig versierd en op de pui werd de erewijn gedronken. Tien jaar later, op 4 juni 1791, keerden zij terug in een poging om de Nederlanden na de Brabantse omwenteling opnieuw aan de Oostenrijkse monarchie te koppelen. Ook toen passeerden zij Tienen op weg naar Brussel. Enkele maanden later, op 29 september, waren zij er opnieuw, ditmaal vergezeld door aartshertog Karel Lodewijk. Het gezelschap verbleef in de herberg de ‘Tinnen Schotel’. Vier dagen na het verblijf van de aartshertogen brandde het gebouw af.

In 1789 stelde de Brabantse Omwenteling een einde aan het Oostenrijkse bewind. Tienen werd meegesleurd in de ongeregeldheden. Brouwer Jan Windelinckx stond aan het hoofd stond van een zelf opgericht 'Vrijwilligerskorps der Patriotten'. Zijn acties lagen aan de basis van het feit dat de Oostenrijks bevelhebbers Tienen een haard van onrust noemden. Gedurende één jaar bleef het roer in handen van de opstandelingen. Ondertussen was Jozef II opgevolgd door zijn jongere broer Leopold II die er alles aan deed om de opstandige Nederlanden opnieuw onder controle te krijgen. Bij de tijdelijke terugkeer van de Oostenrijkers in 1790 zou de stad boeten voor haar rebelse houding. Om te voorkomen dat er zich opnieuw onlusten zouden voordoen was de Oostenrijkse repressie bijzonder streng. Uiteindelijk was de (r)evolutie niet meer te stuiten.

Foto 31 - Maria-ChristinaFoto 32 - Albert-Casimir van Saksen-Teschen

En toen kwamen de Fransen

De Franse veldheer Charles François de Périer Dumouriez (foto 33), opperbevelhebber van het Franse Noorderleger, versloeg de Oostenrijkers op 6 november 1792 bij Jemappes. Zestien dagen later maakten de eerste Franse soldaten hun opwachting in de stad en arriveerde ook generaal Dumouriez. Zijn manschappen werden ingekwartierd en de dag daarop werd voor de pui van het stadhuis de vrijheidsboom geplant. Vrijwel onmiddellijk werd het revolutionaire bestuur geïntroduceerd (foto 34). Dumouriez zelf geraakte achteraf echter zwaar in diskrediet. Na de mislukte veldtocht tegen het teruggekeerde Oostenrijkse leger en de nederlaag van de Fransen bij Neerwinden op 18 maart 1793 startte hij onderhandelingen over de ontruiming van de bezette gebieden. Dit werd hem in Frankrijk niet in dank afgenomen en hij werd buiten de wet gesteld. Een poging om hem te arresteren mislukte en hij deserteerde. Nog dertig jaar zwierf hij in Europa rond, levend van een Engelse jaarwedde.

Foto 33 - Charles François de Périer Dumouriez Foto 34 - Revolutionaire bestuur

Voor Tienen verliep de terugtocht van de Fransen bijzonder tragisch. In de vergadering van de gemeenteraad van 10 maart 1793 wordt melding gemaakt van de ontploffing van het munitiedepot dat de Fransen in de houtopslagplaats van het minderbroederklooster hadden ondergebracht. De helft van de gebouwen werd bij de explosie vernield of zwaar beschadigd. Deuren, vensters en zelfs muren gingen hierbij aan flarden. Ook de kamer van de St.-Jorisgilde ondervond aanzienlijke schade. In het overlijdensregister van de St.-Germanusparochie werden op 10 maart 1793 drieëntwintig overledenen genoteerd, die nog dezelfde dag begraven werden. Bij de slachtoffers waren de drieëndertigjarige lokaalhouder van de St.-Jorisgilde, Jacques Verdyen, en zijn zoontjes Jacques, tien jaar, en Antoine, zes jaar oud. Zij kwamen terecht onder het puin van de gildenkamer. De rest van de stad had het eveneens zwaar te verduren. In het verslag van de gemeenteraad werd zelfs gewag gemaakt van tachtig dodelijke slachtoffers. Toch waren de Tienenaars maar al te blij dat de strijdende legers de stad voor de rest ongemoeid lieten. Uit dank voor la libération miraculeuse de notre ville  lieten zij in 1793 een zilveren ex-voto vervaardigen die zij aan de St.-Germanuskerk schonken (foto 35).

Het Oostenrijkse herstel was van korte duur. Op 26 juni 1794 behaalden de Fransen een beslissende overwinning in de slag bij Fleurus. Op 19 juli 1794 verschenen de revolutionairen definitief in de stad. In 1795 werden onze gewesten bij Frankrijk gevoegd. De Fransen troffen een reeks maatregelen die bij de plaatselijke bevolking niet in goede aarde viel. Het invoeren van de conscriptie gaf een impuls aan het ontstaan van de Boerenkrijg. Terwijl Limburg in opstand kwam, bleef in Tienen alles betrekkelijk rustig.

Foto 35 - Zilveren ex-voto Foto 36 - Nieuw wapenschild

De regering van Napoleon I (1804-1815) luidde voor Tienen een zeker herstel in. Na een bliksemcarrière als veldheer werd de Corsicaan Napoleon Bonaparte tot consul van de Franse Republiek benoemd. Later greep hij de macht en werd alleenheerser. Op 2 december 1804 kroonde hij zichzelf in de Parijse Notre-Dame tot keizer. Onder zijn regime werd het land verregaand gemoderniseerd. De cultus werd heringevoerd, de openbare diensten werden gereorganiseerd en de nijverheid herleefde. Napoleon I bracht twee maal een bezoek aan Tienen. Op 23 april 1803 deed hij de stad aan in het gezelschap van zijn eerste echtgenote Joséphine de Beauharnais. Bij zijn tweede bezoek op 1 september 1804 had hij zich al tot keizer uitgeroepen, maar was hij nog niet gekroond. Op 25 maart 1813 schonk hij de stad een nieuw wapenschild (foto 36). Dit wapen staat nog steeds afgebeeld op de vier hoeken van het plafond van het kabinet van de burgemeester. Deze ruimte is trouwens volledig ingericht in empirestijl,  de heersende kunststijl uit de napoleontische periode. Op de schouw prijkt nog steeds een mooi borstbeeld van de Franse keizer uit 1811, uitgevoerd in Carraramarmer (foto 37).

Napoleons veroveringspolitiek en zijn herhaalde conflicten met de andere Europese mogendheden zouden hem fataal worden. De Britse veldheer Arthur Wellesley wist hem in 1814 te Toulouse te verslaan. Na de vrede van Parijs werd Napoleon tot troonsafstand gedwongen en verbannen naar het eiland Elba. Dit feit leverde de Britse generaal de titel van hertog van Wellington op. Toen Napoleon vanuit zijn ballingsoord naar Parijs terugkeerde, werd Wellington aangesteld als opperbevelhebber van de geallieerde troepen. Zijn hoofkwartier bevond zich te Brussel. Op 3 mei 1815 ontmoette hij de bevelhebber van het Pruisische leger, veldmaarschalk Blücher, in de herberg de 'Tinnen Schotel' op de Grote Markt (foto 38).Volgens de toenmalige stadssecretaris Jean Lambert de Wouters werden hier de voorbereidende gesprekken gevoerd voor de beslissende slag. Uiteindelijk werd Napoleon definitief verslagen te Waterloo. Hij stierf in 1821 in zijn ballingsoord op het eiland St.-Helena.

Foto 37 - Borstbeeld van de Franse keizer Foto 38 - Veldmaarschalk Blücher

In een nieuwe verpakking

De eerste decennia van de 19de eeuw vormden een duidelijke mijlpaal in de geschiedenis van de stad. Van een wegkwijnend 18de-eeuws provincieplaatsje evolueerde Tienen naar een welvarende 19de-eeuwse industriestad. In tegenstelling met wat algemeen gedacht wordt, kwam de aanzet hiervan niet van de liberale burgerij die vanaf het midden van de eeuw de lakens uitdeelde. Het startschot werd veel eerder gegeven, toen in de Zuidelijke Provinciën van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de industriële revolutie op gang kwam.

Toen in 1814 de Franse overheersing een einde nam, werd koning Willem I Frederik (1814-1830), prins van Oranje-Nassau (foto 39) uitgeroepen tot de eerste vorst van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem I bezocht de stad drie maal. Op 23 september 1814 deed hij zijn intrede als nieuw gezagdrager der Nederlanden. Hij werd op het stadhuis ontvangen door de gemeenteraad en nam naar gewoonte zijn intrek in de herberg de ‘Tinnen Schotel’. Op 3 juni 1815, vijftien dagen voor de beslissende slag bij Waterloo, was hij er weer. Hij overnachtte opnieuw in de ‘Tinnen Schotel’, om zich de dag daarna richting St.-Truiden en Luik te begeven. Toen Willem I op 22 juni 1829 in zijne omreis door de verscheidene Provincien de stad Tienen voor de derde maal aandeed, wachtte hem een warm onthaal. Een deel van de bevolking voelde zich echter niet thuis binnen de nieuwe natie. Liberalen en katholieken bundelden de krachten in een monsterverbond. Dit resulteerde in een nieuwe opstand. In Brussel en Leuven braken de eerste onlusten uit. Om de orde binnen de eigen stad te handhaven werd naast de bestaande schutterij een burgerwacht opgericht. Alle inwoners welke als eygenaars of handel of neringdryvers in het handhaven der publieke rust belang hebben, werden op 28 augustus 1830 opgeroepen om de klus te klaren. De meeste burgers begonnen zich in paniek te bewapenen waardoor de situatie dreigde te ontaarden. Om onlusten te voorkomen werd op 24 september een stedelijke veiligheidsraad of Commissie van sureteit opgericht. Dagelijks zouden twee leden van deze raad in het stadhuis permanentie houden. Verder toonde Tienen zich een toegewijde aanhanger van de nieuwe revolutionaire gedachten. Tiense vrijwilligers namen deel aan de gevechten in het Warandepark te Brussel (foto 40)

Foto 39 - Koning Willem I FrederikFoto 40 - Tiense vrijwilligers die deelnamen aan gevechten Warandepark Brussel

Op 23 september wist de plaatselijke burgerwacht  bovendien de terugtrekkende Hollandse troepen uit de stad te weren door de Leuvensepoort met man en macht te verdedigen (foto 41). Op 28 september sloegen vrijwilligers de Hollanders opnieuw af aan de Maastrichtsepoort. Het Tiense vrijwilligerskorps onderscheidde zich eveneens bij de gevechten aan de brug bij Walem in de provincie Antwerpen. Het jaar daarop vonden in Tienen opnieuw schermutselingen plaats. In augustus 1831 rukten de troepen van Willem op voor de Maastrichtsepoort. De Tienenaars probeerden zich te weren, maar moesten zwichten voor de overmacht.

Uiteindelijk werd België onafhankelijk verklaard. Op 22 oktober 1830 werd Francois Van Dormael (foto 42) de eerste burgemeester van de stad onder onafhankelijk bewind. Hij was een politieke nieuwkomer en werd voor de eerste maal in de beraadslagingen van de gemeenteraad vermeld bij zijn benoeming tot tweede luitenant van de schutterij op 10 juli 1829.  Volgens bepaalde bronnen geraakte Van Dormael als katholiek mandataris in opspraak wegens een dubieuze verhouding met zijn jonge huishoudster. De deken van St.-Germanus zou door middel van zijn persoonlijke tussenkomst zijn herverkiezing hebben beïnvloed. Hierdoor werd de liberaal Louis Goossens (foto 43) op 18 september 1848 de nieuwe burgemeester van de stad. In 1860 werd Van Dormael echter wel verkozen tot katholiek afgevaardigde voor het arrondissement Leuven, wat er op wijst dat hij binnen katholieke kringen zeker niet persona non grata  was. Een meer genuanceerde uitleg voor het verkiezingsdébacle van 1848 dringt zich bijgevolg op. Toen Willem I vrede sloot met de opstandige provinciën en de gezamenlijke vijand wegviel, was het monsterverbond tussen katholieken en liberalen tot sterven gedoemd. Tegenstrijdige belangen dreven beide partijen uit elkaar. Uiteindelijk verenigden de liberale krachten zich in 1840 in de eerste politieke partij van België, wat hen meteen ook een overwinning bij de parlementaire verkiezingen opleverde. Waarschijnlijk had de betere organisatie van de liberale krachten ook in Tienen gevolgen.

Foto 41 - LeuvensepoortFoto 42 - Francois Van Dormael Foto 43 - Louis Goossens

Het mandaat van Goossens vormde de aanzet tot meer dan 150 jaar liberaal bewind. Het liberale overwicht werd pas doorbroken met de aanstelling van de socialist Rik Boel in 1965. Deze sterke politieke tendens had zonder twijfel te maken met het ontstaan van de Tiense Suikerraffinaderij, waarvan de directeurs, beheerders en commissarissen een uitgesproken liberale voorkeur hadden. Deze figuren speelden bovendien een vooraanstaande rol op gemeentelijk vlak. De belangrijkste vertegenwoordiger van dit fenomeen was Victor Beauduin (foto 44). Hij werd op 14 april 1845 geboren te Rosoux-Crenwich in de provincie Luik en overleed te Elsene op 9 november 1904. Van opleiding was hij doctor in de rechten. In zijn geboortedorp was hij tevens landbouwer en oprichter van de Sucrerie de Rosoux. Na de dood van Henri-Antoine Vinckenbosch in 1874 kwam hij samen met Louis-Joseph-Henri Vinckenbosch aan het hoofd van de Société en nom collectif Vinckenbosch et Cie. In 1887 werd Beauduin afgevaardigd-beheerder van de nieuw opgerichte N.V. Tiense Suikerraffinaderijen. Hij zou dit trouwens tot aan zijn dood in 1904 blijven.

Victor Beauduin was een zeer verdienstelijk politicus. Op 29 oktober 1878 werd hij voor de eerste maal tot gemeenteraadslid van de stad Tienen gekozen. Toen Louis Vinckenbosch in 1892, na een mandaat van amper één jaar kwam te overlijden, werd hij bij Koninklijk Besluit als plaatsvervangend burgemeester aangeduid. Bij de volgende verkiezingen werd hij herverkozen. Hij zou de burgemeesterssjerp tot aan zijn dood dragen. Binnen het stadsbestuur genoot Beauduin de steun van de volledige liberale achterban. Door zijn toedoen werd de stad zowel op sociaal-economisch, als op cultureel vlak volledig gemoderniseerd. De waterleiding werd aangelegd, het wegennet werd uitgebreid, de straten werden gesaneerd en er werd aan woningbeleid gedaan. Daarnaast stimuleerde hij het culturele leven door de oprichting van een stadsbibliotheek en een stadsmuseum. Tevens stond hij in voor de wederopbouw van de afgebrande stadsschouwburg.

Via de imposante persoonlijkheid van Beauduin kende het liberale gedachtegoed ook weerklank op nationaal en internationaal vlak. Van 27 mei 1900 tot 9 november 1904 was Beauduin volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Leuven. Zijn tussenkomsten en redevoeringen in de kamer waren legio. Zij hadden vooral betrekking op het landbouwvraagstuk en droegen bij tot de oprichting en vorming van landbouwcommissies. Hij was tevens voorzitter van het ‘Beschermcomité voor werkmanswoningen van Tienen, Glabbeek, Zoutleeuw en Diest’, ondervoorzitter van de provinciale landbouwcommissie, voorzitter van de ‘Provinciale kas tegen veesterfte’ en voorzitter van de ‘Volksbank van Tienen’. Gedurende beperkte tijd maakte hij ook deel uit van de provincieraad van Brabant.

Het vroegere hotel de ‘Tinnen Schotel’ op de Grote Markt (foto 45), waar tegenwoordig de muziekacademie en de dienst Cultuur van de stad zijn ondergebracht, was een tijd lang de woning van burgemeester Victor Beauduin. Toen hij zich in 1875 met zijn gezin te Tienen vestigde, bewoonde hij oorspronkelijk de directeurswoning van de Tiense Suikerraffinaderij. In 1894 kocht hij het prachtige herenhuis op de Grote Markt. Zijn erfgenamen zouden het goed in 1909 aan de stad verkopen. Later werd hier een nijverheidsschool gevestigd die een tijd lang zijn naam zou dragen.

Foto 44 - Victor Beauduin Foto 45 - Tinnen Schotel

Contact